Onlangs deed het College voor Beroep van het bedrijfsleven (hierna: het CBb) uitspraak in een zaak waarin sprake was van het niet naar waarheid verrichten van laad- en losmeldingen bij het vervoer van dierlijke mest en het niet naar waarheid opstellen van Vervoersdocumenten Dierlijke Meststoffen (hierna: VDM’s).
Aan drie appellanten werden meerdere bestuurlijke boetes opgelegd van in totaal € 1.200,- per appellant. Grondslag voor de boete was een rapport opgemaakt door toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA). Daarin werd geconstateerd dat appellanten zes keer de artikelen 55 en 56 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet hadden overtreden door vervoersgegevens over het laden en lossen van vaste mest vast te leggen met behulp van apparatuur voor automatische gegevensregistratie of satellietvolgapparatuur zonder dat er mest werd vervoerd. Daarnaast hadden appellanten zes keer een overtreding van artikel 53, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet begaan door van deze niet uitgevoerde transporten wel VDM’s op te maken. Voor elk van de twaalf overtredingen geldt een maximum boetebedrag van € 300,-. Aan de drie appellanten zijn als pleger en medeplegers boetes van € 100,- per overtreding opgelegd met dus een totaal van € 1.200,- boete per appellant.
In beroep bij de rechtbank bestreden appellanten dat zij de overtredingen hebben gepleegd. Ook voerden zij aan dat het niet juist vastleggen van vervoersgegevens en het niet naar waarheid invullen van de desbetreffende VDM’s als één overtreding aangemerkt moet worden. De rechtbank verklaarde de beroepen van appellanten ongegrond. De rechtbank was van oordeel dat de controleurs op basis van bedrijfsbezoeken en eigen waarnemingen in het rapport nauwkeurig en zorgvuldig per locatie hadden omschreven dat er geen mest is geladen of gelost en dat verweerder van de juistheid van dit rapport mocht uitgaan. De rechtbank is verder, gebaseerd op een uitgebreide motivering, van oordeel dat het ne bis in idem-beginsel (niet twee keer voor hetzelfde vergrijp) niet is geschonden, omdat tussen beide maatregelen weliswaar koppelingen gelegd worden om de juistheid van de gegevens over en weer te toetsen, maar het verder op zichzelf staande maatregelen betreft waarbij de ene overtreding niet volgt uit de andere overtreding.
Het College is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat verweerder van de juistheid van het NVWA rapport mocht uitgaan en dat er van schending van het ne bis in idem-beginsel geen sprake is. Het College volstaat ermee te verwijzen naar wat de rechtbank heeft overwogen en maakt die overwegingen tot de zijne.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Het boetebedrag voor appellanten blijft dus staan op € 1.200,-. De financiële gevolgen voor de veehouder in kwestie kunnen ingrijpender zijn. Wanneer de bewuste vrachten nodig waren om aan de verantwoordingsplicht voor fosfaat en stikstof te voldoen en deze vrachten nu niet meetellen als afvoer zal een boete volgen voor het niet voldoen aan de verantwoordingplicht. Een simpele berekening, uitgaande van de forfaitaire normen voor mestcode 43 (koek na scheiding van varkensmest: 21,4 kg fosfaat en 25,7 kg stikstof per ton) en 6 vrachten van 30 ton per vracht, leert dat de bewuste vrachten een totale hoeveelheid mineralen van 3.852 kg fosfaat en 4.626 kg stikstof zouden bevatten. Dit betekent dat het boetebedrag al snel boven de € 50.000,- uit zal komen. Hierin is het eventuele boetebedrag voor het niet (volledig) voldoen aan de verwerkingsplicht nog niet verwerkt. Het verschil ten opzichte van het boetebedrag in deze casus maakt duidelijk bij wie de financiële risico’s liggen in dergelijke situaties.
Lees hier de volledig uitspraak.