Per brief heeft Staatsecretaris van Dam gereageerd op de motie Dijkgraaf c.s. waarin de regering werd verzocht de regelgeving van de Meststoffenwet zo aan te passen dat bestuurlijke boetes naar beneden kunnen worden bijgesteld als de aard en zwaarte van de overtreding daar aanleiding toe geven.
In zijn antwoord geeft de Staatsecretaris aan niet voornemens te zijn de motie uit te voeren. Enerzijds wil hij het afschrikkende effect behouden dat de (hoge) boetebedragen op dit moment hebben. Anderzijds geeft hij aan dat de wet de mogelijkheid tot matiging al kent en daar in de praktijk ook regelmatig gebruik van wordt gemaakt. Hij verwijst in dat kader naar het feit dat bij de vaststelling van de boetebedragen in de mestwetgeving overeenkomstig de Algemene wet Bestuursrecht (Awb) de afweging kan plaatsvinden ten aanzien van de evenredigheid van de hoogte van een boete. Meer concreet verwijst hij naar Artikel 5.46 derde lid van de Awb dat een bestuursorgaan verplicht een lagere boete op te leggen indien een overtreder aannemelijk kan maken dat de in de wet vastgestelde boetebedragen wegens bijzondere omstandigheden in een gegeven casus te hoog is (zie dit voorbeeld). Realiteit is echter dat een bijzondere omstandigheid zich slechts bij uitzondering voor zal doen doet (anders is het immers geen bijzondere omstandigheid) en een omstandigheid slechts bij uitzondering als bijzonder zal worden aangemerkt.
De motie Dijkgraaf c.s. is ingegeven door signalen uit de praktijk waarin werd aangegeven dat de opgelegde boetes niet als passend worden ervaren met betrekking tot de begane overtreding en ondernemers onevenredige inspanning moesten verrichten om de opgelegde boetes bijgesteld te krijgen. Overigens een herkenbaar beeld: Niet alleen kost het verlagen van een (onevenredig hoge) boete veel moeite, het vraagt het de nodige overtuigingskracht en vasthoudendheid en er gaat ook veel tijd over heen.
Bij wijze van gebaar geeft de Staatssecretaris aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland te instrueren blijvend kritisch het boetestelsel uit te blijven voeren en daarbij bijzondere omstandigheden waaronder overtredingen worden begaan nog zorgvuldiger af te wegen bij het bepalen van de hoogte van de boete. Bovendien geeft de Staatssecretaris aan deze uitvoeringspraktijk steekproefsgewijs te laten beoordelen door een externe partij.
Met betrekking tot de huidige praktijk geeft de brief en de reactie van de Staatssecretaris aan dat het goed onderbouwen van de feitelijke (en bijzondere) omstandigheden in de juiste (juridische) context in een zienswijze, bezwaar- of beroepsschrift van groot belang blijven en wellicht nog meer worden. Hoe beter die omstandigheden kunnen worden onderbouwd en concreet kunnen worden gemaakt, des te meer kans op matiging van de uiteindelijke boete.
Klik hier om de gehele brief te lezen