Onlangs deed de Rechtbank Noord Holland uitspraak in een casus waarin (onder andere) aan de orde kwam in hoeverre sprake is van verwijtbaarheid bij de overschrijding van de gebruiksnormen wanneer hierover  afspraken met derden zijn gemaakt.

In de bewuste casus had de eigenaar van een manege een mestafzetovereenkomst gesloten met een derde. Daarin was overeengekomen dat deze derde,  rundveemest mocht toedienen op het grasland dat in gebruik was bij de manege, mits hij daarbij binnen de toegestane gebruiksnormen zou blijven.

Bij brief van 22 maart 2013 heeft RVO (hierna: verweerder) de manege meegedeeld dat men bezig was met een onderzoek naar de hoeveelheid meststoffen die waren gebruikt in 2012 en in dit verband om aanvullende informatie verzocht. Deze informatie is per brief van 25 april 2013 door de manege verstrekt. Verweerder heeft op basis van deze informatie geconcludeerd dat de gebruiksnorm dierlijke meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm in 2012 zijn overschreden. In verband hiermee werden bestuurlijke boetes van in totaal € 9.983,00 opgelegd.

In de beroepsprocedure stelt de manegehouder onder andere dat hij de dupe is van het handelen van de derde. Deze was niet gemachtigd om vervoersdocumenten dierlijke mest namens de manege te ondertekenen, maar heeft dit wel gedaan. Daarmee is mest aangevoerd op naam van de manegehouder zonder zijn medeweten. De overtreding kan dan ook, naar zijn mening, niet  aan de manegehouder worden toegerekend of de manegehouder worden verweten.

Verweerder betoogt daarentegen dat de manegehouder niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs mocht worden verwacht om de overtreding te voorkomen, zodat niet kan worden gezegd dat geen sprake kan zijn van verwijt ter zake van de begane overtreding. De omstandigheid dat de manegehouder aangifte tegen de derde heeft gedaan vanwege valsheid in geschrifte, maakt dit niet anders. De manegehouder blijft volgens verweerder  verantwoordelijk  voor de naleving van de bepalingen van de Meststoffenwet op de gronden die de manege in gebruik heeft. Verweerder verwijst in dit verband bovendien naar een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van augustus 2013 (ECLI:NL:RBOBR:2013:4820). Het had volgens verweerder op de weg van de manegehouder gelegen om controle uit te oefenen op door derden verrichte werkzaamheden. De manegehouder had bovendien op eenvoudige wijze de bij verweerder geregistreerde aan- en afvoer van dierlijke meststoffen op en van haar bedrijf kunnen controleren en bij kunnen sturen. Indien en voor zover de derde in strijd met afspraken die hij met de manegehouder zou hebben gemaakt zou hebben gehandeld is dat volgens verweerder iets tussen de manegehouder en de derde.

De rechtbank begrijpt het betoog van de manegehouder aldus dat deze stelt dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van de overtreding, waarbij zij kennelijk doelt op het bepaalde in artikel 5:41 van de Awb. Met verweerder is de rechtbank echter van oordeel dat de manegehouder er verantwoordelijkheid voor draagt dat de gebruiksnormen niet overschreden worden. De rechtbank volgt daarmee verweerder in diens uiteenzetting. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank dat zij het bovendien niet aannemelijk acht dat het aanwenden van de mest geheel buiten medeweten van de manegehouder heeft plaatsgevonden.

Bovenstaande betekent dat bijvoorbeeld bij de aanvoer van mest, zelfs wanneer dit niet gebeurt conform de daartoe onderliggende afspraken, alleen dit feit de verantwoordelijkheid voor de gevolgen daarvan met betrekking tot de Meststoffenwet onvoldoende argument is om succesvol een beroep te kunnen doen op artikel 5:41 van de Awb. Hiervoor zijn nadere acties vereist.

Lees hier de volledige uitspraak.