Procedures rond een opgelegde mestboete kunnen lang duren, soms zelfs jarenlang. Maar wanneer is nu nog sprake van een redelijke termijn en wanneer duurt het echt te lang? Dat bepaalt de rechtbank.
Volgens vaste jurisprudentie onderzoekt de bestuursrechter ambtshalve of in een zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is verstreken na afloop van de termijn van zes weken voor het doen van uitspraak (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 februari 2010, ECLI:RVS:2010:BL3354 en het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.13.2).
In zaken waarin een bestuurlijke boete wordt opgelegd (zogenaamde punitieve zaken) geldt daarbij het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties (bezwaar, beroep en hoger beroep), zoals bij mestboetes het geval is, in beginsel niet is overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. Daarbij wordt gerekend vanaf het moment waarop door het bevoegde gezag een handeling is verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Bij het opleggen van een mestboete is dit in meeste gevallen de datum waarop het voornemen tot boeteoplegging aan aan betrokkene is meegedeeld.
Overschrijdt de lengte van de totale procedure ten tijde van de einduitspraak de termijn van vier jaar, dan wordt de vast te stellen boete om die reden gematigd. Het is dus niet zo, dat de boete dan komt te vervallen, het gaat om een korting op het vastgestelde boetebedrag. Daarbij gaat het overigens niet om forse percentages: Volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer uitspraak van het College van College van 12 december 2013, ECLI:NL:CBB:2013:333) wordt bij overschrijding van de zogenaamde redelijke termijn de boete in beginsel met 5% per half jaar gematigd. Indien de periode tussen het voornemen en de datum van zes weken voor het doen van uitspraak bijvoorbeeld 4 jaar en 3 maanden bedraagt, zal een matiging worden doorgevoerd van 5% van het boetebedrag dat bij de einduitspraak zou zijn opgelegd.
In bepaalde situaties kan de rechtbank van dit uitgangspunt afwijken. De rechtbank kan oordelen dat gezien de ingewikkeldheid van een zaak of het processuele gedrag van één van de partijen een langere termijn gerechtvaardigd is. De termijnen (zonder reden) proberen te rekken kan in deze dus ook tegen een partij worden gebruikt.
Moraal van dit verhaal: De procedure met betrekking tot een mestboete is een proces van jaren. Het begrip redelijke termijn kan voor een dergelijke procedure op een termijn van 4 jaar worden gesteld. Daarna is de procedurelengte een factor die de boete enigszins kan matigen, maar de matiging zal eerder beperkt dan groot van omvang zijn. Voor een significante matiging zullen andere argumenten moeten worden ingebracht.