Bij de teelt van mais op een perceel zand- of lössgrond is, op basis van artikel 8a Besluit Gebruik meststoffen (hierna: BGM) de teelt van een nagewas verplicht. De regels die daarbij moeten worden gehanteerd (naast de keuze van het nagewas) zijn (kort samengevat):
- Direct na de oogst van maïs moet een vanggewas worden geteeld. Dit mag via onderzaai in de maïs of via zaaien na de oogst van de maïs.
- Het vanggewas mag niet worden vernietigd voor 1 februari van het daaropvolgende jaar
Wie maïs heeft verbouwd, maar geen vanggewas teelt, is in overtreding. Dan kan een boete worden opgelegd, maar ook een randvoorwaardenkorting. Maar wat nu als het vanggewas wel wordt geteeld, maar niet tot 1 februari van het daaropvolgende jaar blijft staan?
Het kan immers voorkomen dat in de periode vanaf de inzaai van het vanggewas tot 1 februari van het daarop volgende jaar op het perceel werkzaamheden plaatsvinden die resulteren in het afsterven van het gewas. Denk daarbij aan het bedekken van de bodem met (vaste) mest het omspitten of ophogen van een deel van het perceel. Hoe zit het dan?
Onder vernietigen worden alle activiteiten gezien (bijvoorbeeld ook doodspuiten of bedekken) die resulteren in het afsterven van het gewas. Dus ook het laten afsterven van het gewas door (tijdelijke) opslag van meststoffen, opbrengen van grond, etc. In uitzonderingsgevallen (bijvoorbeeld een landinrichtingsplan, herinrichtingsplan of reconstructieplan, kan worden voorzien in een uitzondering van de eis tot niet mogen vernietigen. Maar dan is een vergunning/toestemming nodig van het bevoegde gezag.
Controle op de verplichting tot het telen en in stand houden van een vanggewas vindt plaats door de NVWA. Wanneer een overtreding wordt vastgesteld, wordt een proces-verbaal opgemaakt dat zowel naar het Openbaar Ministerie als naar RVO wordt gestuurd.
Het Openbaar Ministerie kan een geldboete opleggen, maar omdat in de meeste gevallen slechts sprake zal zijn van een klein deel van het perceel kan dit meevallen.
RVO zal bepalen dat een deel van het perceel niet kan worden aangemerkt als landbouwgrond (dus geen plaatsingsruimte en mogelijk vervallen derogatie) en dat daarmee een afwijking is ontstaan tussen de oorspronkelijk gedane Gecombineerde Opgave en de feitelijke situatie. Om deze reden kan eventueel een randvoorwaardekorting op de GLB-subsidies worden toegepast. Het kortings- of sanctiebedrag is afhankelijk van het afwijkingspercentage tussen de eigenlijke Gecombineerde opgave en de opgegeven oppervlakte in de Gecombineerde Opgave die is ingediend. Het kortings- of sanctiebedrag wordt in mindering gebracht op de uitbetaling en kan bovendien gevolgen hebben voor het kortingspercentage in latere jaren.
Afwijkingspercentage/hectares | Korting of sanctie |
≤ 3% of ≤ 2 ha< | Geen sanctie, wel een correctie van de oppervlakte, waardoor niet alle betalingsrechten en de vergroeningsbetaling uitbetaald en benut kunnen worden. |
Meer dan 3% of 2 ha | Sanctie van 1,5 keer de afgekeurde oppervlakte keer de gemiddelde waarde van de betalingsrechten. |
Eerste keer 3 tot 10% of 2 ha | Toekenning gele kaart. Het sanctiebedrag wordt verminderd met de helft en is dan 0,75 keer de afgekeurde oppervlakte keer de gemiddelde waarde van de betalingsrechten. |
Bij herhaling meer dan 3% of 2 ha | De gele kaart vervalt en de 50% vermindering wordt alsnog in rekening gebracht. Daarnaast wordt voor het betreffende jaar een sanctie opgelegd van 1,5 keer de afgekeurde oppervlakte keer de gemiddelde waarde van de betalingsrechten. |
> 10% | Het recht op een gele kaart vervalt. |
Uitsluiting van subsidie vindt plaats als het sanctiebedrag hoger is dan het bedrag dat wordt ontvangen voor de goedgekeurde oppervlakte. Dit is het geval bij een afwijking van meer dan 66,67%. |
Duidelijk moet zijn dat bij alle handelingen die resulteren in het afsterven van het vanggewas, sprake is van een overtreding en daarbij het risico bestaat dat een sanctie wordt opgelegd in de vorm van een korting op de betalingsrechten en het risico op een mestboete vanwege een overschrijding van de gebruiksnormen.