Onlangs deed het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het College) uitspraak in een zaak omtrent de vraag of al in 2013 overschrijding van een gebruiksnorm zou leiden tot het intrekken van derogatie. De rechtbank had het beroep van een veehouder die bezwaar had gemaakt tegen het intrekken van derogatie in 2013 vanwege het enkele feit dat hij de gebruiksnormen had overschreden gegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat in artikel 25, vierde lid, van de uitvoeringsregeling, niet uitdrukkelijk is bepaald dat het niet voldoen aan alle gebruiksnormen leidt tot het vervallen van de derogatie. Dit gevolg was, naar het oordeel van de rechtbank, per 1 januari 2013 niet duidelijk, voorzienbaar en kenbaar in een wettelijk voorschrift opgenomen. Dit is wel alsnog gebeurd in artikel 27c van de Urm, maar omdat deze bepaling pas per 24 juli 2013 van kracht is geworden, kon dat geen gevolgen hebben voor de normen voor het jaar 2013. RVO heeft hoger beroep aangetekend tegen deze beslissing van de rechtbank
Het College stelt vast dat tussen partijen op zichzelf niet in geschil is dat de veehouder in 2013 de stikstofgebruiksnorm en de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen heeft overschreden. Partijen zijn verdeeld over de vraag of uit de artikelen 24 en 25 van de Urm voldoende duidelijk volgt dat per 1 januari 2013 terugval naar de reguliere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen plaatsvindt indien niet aan de voorwaarde in artikel 25, vierde lid, van de Urm is voldaan. Het College begrijpt hieruit dat partijen in wezen wensen te vernemen of artikel 25, vierde lid, van de Urm, voldoet aan het lex certa-beginsel dat van de wetgever verlangt dat hij met het oog op de rechtszekerheid op een zo duidelijk mogelijke wijze verboden gedragingen omschrijft.
Het College overweegt dat per 1 januari 2013 is artikel 25, vierde lid, van de Urm in werking is getreden. In de Toelichting bij de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 19 december 2012, nr. WJZ / 12380071, tot wijziging van de Urm in verband met enkele aanpassingen staat met betrekking tot deze bepaling onder meer het volgende (Stcrt. 2012, 26 556, p.7): “Artikel 25, derde lid, Urm bepaalt dat de landbouwer bij de aanmelding verklaart dat hij onder andere artikel 10 in samenhang met de artikelen 7 en 8 van de wet naleeft en ten aanzien van zijn bedrijf doet naleven. Deze bepaling is een implementatie van artikel 4, tweede lid, van de derogatiebeschikking waarin ook een dergelijke verklaring bij de melding wordt vereist. Deze verklaring impliceert dat men zich aan de voorwaarden zal houden en ook dat deze voorwaarden gelden: ‘De systematiek van de regeling is naar het oordeel van de rechtbank zo dat het voor de landbouwer die zich aanmeldt voor derogatie niet alleen op voorhand duidelijk is aan welke voorwaarden hij moet voldoen om gebruik te kunnen maken van een grotere gebruiksruimte, maar ook dat hij vooraf ondubbelzinnig verklaart zich aan deze voorwaarden te zullen houden. De verhoogde gebruiksnorm geldt alleen als aan alle voorwaarden wordt voldaan. Houdt de landbouwer zich daar niet aan, dan kan hij er geen gebruik van maken.’ Geconstateerd is dat de Urm aan duidelijkheid kan winnen door deze redenering te expliciteren. Dit is met artikel I, lid 2, van deze regeling beoogd.
Vanwege aanhoudende onduidelijkheid binnen de sector met betrekking tot de consequenties van het niet voldoen aan de voorwaarden voor derogatie, heeft de wetgever de Urm per 24 juli 2013 aangevuld met artikel 27c. De Toelichting bij de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 15 juli 2013, nr. WJZ / 13115244, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met enkele aanpassingen waaronder de voorwaarden voor derogatie vermeldt hierover (Stcrt. 2013, 20 753, p. 2): “Hoewel de Urm per 1 januari 2013 verduidelijkt is ten aanzien van de voorwaarde dat de landbouwer moet voldoen aan de gebruiksnormen voor derogatie, blijkt in de sector nog steeds onduidelijkheid te bestaan over de consequenties die het niet voldoen aan de voorwaarden met zich kan brengen. Deze regeling beoogt deze eventuele onduidelijkheid weg te nemen door één van deze consequenties expliciet op te nemen in de Urm. Het overtreden van één van de voorwaarden leidt ertoe dat de landbouwer de derogatienorm niet mag toepassen en terugvalt op de norm van 170 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. Dit stond eerder niet expliciet in de Urm aangegeven omdat dit van rechtswege reeds het geval is. Om misverstanden te voorkomen is deze consequentie alsnog ter verduidelijking opgenomen in het nieuwe artikel 27c Urm. De consequentie dat dientengevolge de boete berekend moet worden aan de hand van deze lagere gebruiksnorm vloeit hieruit rechtstreeks voort.”
Het College is van oordeel dat uit bovenstaande regelgeving in samenhang met de toelichting voldoende duidelijk volgt dat veehouders alle gebruiksnormen moesten naleven om te voldoen aan de voorwaarde bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de Urm en dat het niet voldoen daaraan tot gevolg heeft dat terugval naar de norm in artikel 9 van de Msw plaatsvindt. Het College volgt derhalve niet de stelling van de veehouder dat de consequentie van het niet voldaan aan de voorwaarden voor derogatie – terugval – zich pas heeft geopenbaard met de inwerkingtreding van artikel 27c van de Urm. Voor zover er al onzekerheid had kunnen bestaan over de tekst van artikel 25, vierde lid, van de Urm, bieden de systematiek van de regelgeving en de toelichting bij deze bepaling voldoende duidelijkheid over de bedoeling van deze voorwaarde en de gevolgen van het niet naleven daarvan. Het College ziet artikel 27c van de Urm dan ook als een technische verduidelijking van hetgeen al eerder in artikel 25, vierde lid, van deze regeling is opgenomen. Van strijd met het lex certa-beginsel is gelet op het voorgaande geen sprake.
Hiermee is ook duidelijk dat bij het niet voldoen aan één van de gebruiksnormen ook in 2013 betekent dat derogatie komt te vervallen.
Lees hier de volledige uitspraak