Door middel van publicatie in de Staatscourant van 17 februari 2017 heeft de Staatsecretaris van Economisch zaken de zogenaamde Regeling fosfaatreductieplan 2017 bekend gemaakt. Via deze regeling, moet de fosfaatproductie door de melkveehouderij worden beperkt, zodat Nederland kan voldoen aan het zogenaamde fosfaatplafond en derogatie voor de komende periode kan worden veilig gesteld.
De regeling is in grote lijnen gelijk aan de eerdere gve-reductie regeling zoals die door de sector zelf is opgesteld, maar kent een aantal opmerkelijke verschillen. Hierbij een korte samenvatting van de regeling die op 1 maart 2017 ingaat.
Voor melkleverende bedrijven wordt uitgegaan van 2 referenties of aantallen:
- het referentieaantal: Dit is het aantal gve aan vrouwelijke runderen aanwezig op het bedrijf op 2 juli 2015 minus 4 procent. Voor bedrijven die op 2 juli 2015 grondgebonden waren geldt de vermindering van 4 procent niet en geldt het aantal gve dat op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig was;
- het doelstellingsaantal: Dit is het aantal gve aan vrouwelijke runderen op het bedrijf aanwezig op 1 oktober 2016. Het doelstellingsaantal kan nooit lager zijn dan het referentieaantal.
Op basis van deze twee aantallen dient het aantal gve’s op een bedrijf in de loop van dit jaar te worden teruggebracht. Dit gebeurt in vijf perioden, die elk een taakstelling hebben voor het doelstellingsaantal:
- Periode 1: maart en april 2017, 5 procent voor elke maand
- Periode 2: mei en juni 2017, 10 procent voor elke maand
- Periode 3: juli en augustus 2017, ten hoogste 20 procent
- Periode 4: september en oktober 2017, ten hoogste 40 procent
- Periode 5: november en december 2017, ten hoogste 40 procent
Indien het doelstellingsaantal minus de korting in een periode lager uitkomt dan het referentieaantal geldt het referentieaantal als maximaal aantal te houden gve’s. De kortingspercentages over de perioden 3 tot en met 5 zijn maximale percentages. De definitieve verminderingspercentages voor deze perioden worden uiterlijk op de laatste dag van de voorafgaande periode door de minister vastgesteld.
Indien niet aan het doelstellingsaantal wordt voldaan geldt een te betalen geldsom van 240 euro per maand per gve die teveel is gehouden. Voor periode 1 geldt eenmalig een te betalen geldsom van 480 euro aan gve die over de maand april te veel is gehouden, omdat maart te kort dag wordt geacht.
Aan bedrijven die wel het doelstellingsaantal halen, maar nog niet voldoen aan het referentieaantal dienen een geldsom te betalen van 56 euro per maand per gve opgelegd voor het aantal dat boven het referentieaantal is gehouden.
Deze geldsommen worden gebruikt om bedrijven die minder gve houden dan hun referentieaantal te ‘belonen’. Voor het gerealiseerde verschil ontvangen de bedrijven over de maand april 120 euro, in de periode 2 en 3 per maand 60 euro per gve dat minder is gehouden dan het referentieaantal. In de periode 4 en 5 is dit bedrag 150 euro per gve. Een en ander tot een maximum van 10% van de referentieaantal. Mochten geïncasseerde geldsommen niet voldoende zijn dan worden deze bedragen naar rato bijgesteld.
Tenslotte zijn er nog een aantal uitzonderingssituaties, die betrekking hebben op de overname van een (beëindigd) bedrijf en de omstandigheid dat door bouwwerkzaamheden, diergezondheidsproblemen, ziekte of overlijden van een persoon of vernieling van melkveestallen op 2 juli 2015 tijdelijk tenminste 5% minder zijn gehouden dan voor de intreding van deze omstandigheden het geval was. Deze bedrijven dienen uiterlijk op 1 april 2017 een verzoek in te dienen om hun referentiedoelstelling te verhogen op een daarvoor door RVO ingericht formulier. Voor bedrijfsoverdrachten na 1 maart 2017 geldt dat dit binnen 1 maand na de bedrijfsoverdracht dient te worden gedaan.
De regeling is van toepassing op alle bedrijven met runderen, zowel bedrijven die melk leveren als bedrijven die dat niet doen (bijvoorbeeld jongveeopfokbedrijven, groepen vleesveebedrijven). Voor deze groep niet-melk leverende bedrijven: geldt echter maar één referentie: het aantal dieren aanwezig op 15 december 2016. Ook geldt voor deze groep bedrijven geen reductiepercentage. Vleeskalverhouders zijn echter uitgezonderd van de regeling. Een vleeskalverhouder wordt in de regeling gedefinieerd als: ‘houder die uitsluitend mannelijke en vrouwelijke runderen jonger dan een jaar houdt en welke uitsluitend door de houder worden afgevoerd voor de slacht‘.
Lees hier de volledige regeling
Klik hier voor de algemene presentatie van ZuivelNL mbt de regeling;
Klik hier voor een aantal voorbeeldberekeningen