Ben je verplicht analysegegevens van de grond te verstrekken als je ze wel hebt, maar er geen gebruik van hebt gemaakt en ze je ook niet beter uitkomen? Over deze vraag deed het College van Beroep voor het bedrijfsleven onlangs uitspraak.
Appellant exploiteert een melkveehouderijbedrijf. In de Gecombineerde Opgaven van 2013 en 2014 heeft hij vermeld dat fosfaatdifferentiatie voor zijn percelen niet van toepassing is. Hij heeft daarmee gebruik gemaakt met de fosfaatgebruiksnorm voor de fosfaatklasse ‘hoog’.
De staatssecretaris heeft door middel van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: verweerder) appellant een aankondiging melkveefosfaatreferentie (hierna: MVFR) gestuurd. Deze was opgebouwd uit de forfaitaire mestproductie van het in 2013 gehouden melkvee minus de fosfaatruimte in 2013. Bij primair besluit heeft verweerder de MVFR vervolgens ongewijzigd vastgesteld op 531 kg fosfaat.
In bezwaar tegen dit besluit heeft appellant aangevoerd dat hij een berekening van de fosfaatruimte wenst op basis van actuele cijfers van zijn grondmonsters. Daartoe heeft hij analysecijfers van de grond verstrekt. Verweerder heeft vervolgens de MVFR opnieuw berekend op basis van deze door appellant verstrekte gegevens en bij bestreden besluit de MVFR verlaagd tot 0 kg.
In beroep voert appellant aan dat verweerder de MVFR ten onrechte heeft verlaagd. Appellant maakte in 2013 geen gebruik van fosfaatdifferentiatie voor zijn percelen. Hij heeft deze gegevens in bezwaar alsnog overgelegd in de veronderstelling dat dit hem een hogere MVFR zou opleveren. Een foutje dus.
Verweerder heeft het beroep van appellant opgevat als een beroep op het verbod van reformatio in peius (het recht waarmee de situatie wordt aangeduid dat appellant door het instellen van bezwaar of beroep er slechter voor komt te staan dan wanneer hij dat niet had ingesteld). Naar de mening van verweerder is dat verbod niet geschonden. Appellant was op grond van artikel 32 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, gelezen in samenhang met artikel 8, aanhef en onder c, en artikel 11 van de Meststoffenwet immers verplicht deze gegevens aan verweerder te verstrekken. Nu dit alsnog is gebeurd acht verweerder zich (ambtshalve) bevoegd en verplicht het primaire besluit ten nadele van appellant te wijzigen. Gelet hierop is geen sprake van schending van het verbod van reformatio in peius, aldus verweerder.
Het College oordeelde als volgt: Op grond van artikel 21a van de Msw verleent verweerder aan een landbouwer die in het kalenderjaar 2013 melkvee hield een MVFR. Het tweede lid van die bepaling houdt in dat de MVFR wordt berekend door de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen door melkvee in het kalenderjaar 2013 op het bedrijf te verminderen met de fosfaatruimte van dat bedrijf in 2013. Daarbij wordt, voor zover van belang, aangesloten bij de gedifferentieerde fosfaatgebruiksnormen uit het stelsel van gebruiksnormen (zie TK, 2013-2014, 33 979, nr. 3, blz. 9).
Omdat op grond van artikel 24 van het Uitvoeringsbesluit Msw de situatie op 15 mei van enig kalenderjaar bepalend is voor de totale hoogte van de in dat kalenderjaar van toepassing zijnde gebruiksnormen, betekent dit dat de fosfaattoestand van de desbetreffende landbouwgrond uiterlijk op 15 mei van het desbetreffende kalenderjaar moet zijn vastgesteld en dat de gegevens waaruit die fosfaattoestand blijkt eveneens voor die datum ter beschikking moeten zijn gesteld aan verweerder. Op grond van artikel 103b, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Msw meldt de landbouwer de fosfaattoestand van het desbetreffende perceel gebaseerd op het op grond van artikel 103a, derde lid, geldige analyserapport, uiterlijk 15 mei van het desbetreffende kalenderjaar.
Appellant heeft in zijn Gecombineerde Opgave 2013 vermeld dat fosfaatdifferentiatie niet van toepassing is. Ook anderszins is niet gebleken dat appellant uiterlijk op 15 mei 2013 gegevens heeft verstrekt aan verweerder over de fosfaattoestand van de bodem. Anders dan verweerder is het College van oordeel dat appellant ook niet verplicht was deze gegevens te verstrekken. Alleen indien appellant een beroep had willen doen op de fosfaatdifferentiatie, had hij de analysegegevens moeten verstrekken. Gelet op het voorgaande moeten de door appellant in 2013 opgegeven gronden dan ook worden aangemerkt als gronden met een hoge fosfaattoestand.
Nu, zoals uit het voorgaande volgt, voor appellant in 2013 de lagere fosfaatgebruiksnormen golden, had verweerder bij de bepaling van de fosfaatruimte in 2013 van die normen moeten uitgaan. Door in het bestreden besluit bij de berekening van de fosfaatruimte 2013 en de MVFR – ten nadele van appellant – uit te gaan van gedifferentieerde fosfaatnormen, heeft verweerder de fosfaatruimte in 2013 en daarmee ook de MVFR in strijd met artikel 21a, tweede lid, van de Msw berekend.
Lees hier de volledige uitspraak