Een melkveehouder die van mening is dat op zijn bedrijf de productie van stikstof en fosfaat in dierlijke mest lager is dan de forfaits in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, kan gemotiveerd van deze forfaits afwijken: de zogenaamde ‘vrije bewijsleer’. Voorwaarde is wel dat deze afwijking overtuigend kan worden onderbouwd en gemotiveerd. Een voorbeeld van een dergelijk motivering is de ‘handreiking bedrijfsspecifieke excretie melkvee’ (kortweg: Handreiking BEX). Deze Handreiking kan worden beschouwd als een vooraf door de overheid geaccordeerde reken- en werkwijze aan de hand waarvan melkveebedrijven af kunnen wijken van de excretieforfaits.
Daarbij is het uiteraard wel van belang dat de voorwaarden en verplichtingen die samenhangen met deze rekensystematiek worden gevolgd. Deze voorwaarden en verplichtingen zijn vastgelegd in de zogenaamde Handreiking BEX. In de Handreiking staan de gegevens die nodig zijn om de berekening correct uit te kunnen voeren, de manier waarop de benodigde gegevens dienen te worden vastgesteld en de rekenmethode die daarbij dient te worden gevolgd. Op 20 maart 2017 is de meest recente versie van de Handreiking BEX verschenen. Deze versie geldt voor de melkveebedrijven die in 2017 gebruik willen maken van de BEX-systematiek.
Een opvallende wijziging ten opzichte van de vorige versie is dat de zin: ‘de Handreiking is ontwikkeld voor bedrijven met overwegend melkkoeien.’ (versie van 28 december 2016) is vervangen door de zin: ‘de Handreiking is ontwikkeld voor bedrijven met overwegend melkvee.’ (versie van 20 maart 2017). Van melkkoeien naar melkvee dus. Wat zijn de gevolgen daarvan?
De term melkvee wordt artikel 1, kk, van de Msw als volgt gedefinieerd:
1°. melk- en kalfkoeien, te weten koeien (bos taurus) die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden met inbegrip van koeien die drooggezet zijn alsmede koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken;
2°. jongvee jonger dan 1 jaar voor de melkveehouderij, en vrouwelijke opfokkalveren voor de vleeshouderij tot 1 jaar en
3°. jongvee ouder dan 1 jaar, te weten alle runderen van 1 jaar en ouder inclusief overig vleesvee, maar met uitzondering van roodvleesstieren en fokstieren;
Kortom de diercategorieën 100, 101 en 102 uit bijlage D van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm); Voor overige graasdieren alleen kan met deze Handreiking geen bedrijfsspecifieke excretie worden berekend; daarvoor is ook geen andere ‘vooraf goedgekeurde methode’ om in het kader van de ‘vrije bewijsleer’ af te wijken van de excretieforfaits. Maar hoe zit het dan met bedrijven die een deel melkvee en een deel overige graasdieren hebben? Wat is immers overwegend: 51% van de dieren moeten koeien zijn of 51% van de GVE’s, moeten melkkoeien zijn?
In de aanpassing is van de Handreiking BEX is dit nu meer concreet gemaakt in die zin dat in de nieuwste versie van de Handreiking wordt gesteld dat de forfaitaire fosfaatexcretie van het melkvee minimaal 75% van de totale forfaitaire fosfaatexcretie van het melkvee plus de overige graasdieren op het bedrijf moet bedragen. Deze voorwaarde geldt overigens niet als voor de diercategorieën melkvee de voerstromen (dus ook de voeropslagen) administratief en aantoonbaar gescheiden zijn van die voor de andere categorieën graasdieren op het bedrijf
Deze wijziging lost tenminste voor de toekomst enige onduidelijkheid op. Of dit ook het geval is voor het verleden valt nog te bezien. In de praktijk zijn in het recente verleden een aantal BEX-berekeningen afgekeurd vanwege het feit dat de bedrijven niet zouden voldoen aan het criterium ‘overwegend melkkoeien’. Bijvoorbeeld bedrijven met veel jongvee. Wel melkvee, maar geen melkkoeien.
Omdat de term ‘melkkoeien’ in de meest recente versie van de Handreiking is vervangen door de term ‘melkvee’, lijkt de motivering van de NVWA om op dat punt BEX berekeningen niet goed te keuren, in de toekomst niet langer houdbaar. Of het standpunt wel houdbaar blijft met betrekking tot afgekeurde BEX-berekeningen in het verleden valt nog te bezien. Herhaaldelijk is door RVO aangegeven dat ‘er geen officiële grens is met betrekking tot het aandeel melkkoeien op het bedrijf omtrent wanneer de BEX toegepast kan worden’. Desondanks zijn er wel BEX-berekeningen afgekeurd om juist die reden. De onduidelijkheid omtrent het verleden duurt daarmee nog voort.
Met betrekking tot de toekomst is met de komst van de nieuwe versie van de handreiking echter wel duidelijk dat tenminste 75% van de forfaitaire excretie van de mestproductie van graasdieren op een melkveebedrijf dat deelneemt aan BEX, zonder gescheiden voerstromen, afkomstig moet zijn van melkvee. Daarbij wordt niet langer gekeken naar het onderscheid tussen melkvee en jongvee.
Lees hier de versie van de handleiding van 20 maart 2017