Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het College) heeft op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in een beroepsprocedure omtrent de beoordelingswijze die RVO.nl hanteert bij het bepalen van het feit of een perceel voor de directe betalingen vanuit het GLB kan worden aangemerkt als landbouwgrond.

Voorheen hanteerde RVO daarbij de zogenaamde N-code die op de provinciale natuurbeheerkaarten aan een perceel zijn toegekend. Het College heeft in haar uitspraak bepaald dat deze typering niet leidend mag zijn in de beoordeling.

Landbouwgrond of geen landbouwgrond wordt vanaf nu beoordeeld op basis van de feitelijke situatie

Provincies leggen jaarlijks in de natuurbeheerplannen de verschillende natuurbeheer- en landschapsbeheertypen voor percelen en terreinen vast. Dit gebeurt in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). In de Basisbetalingsregeling (BBR) was vastgelegd dat deze natuurbeheerkaarten ook moesten worden gebruikt bij de toekenning en uitbetaling van betalingsrechten.

 

Een aantal van de daarin opgenomen natuurtypen wordt aangemerkt als landbouwgrond en komt in aanmerking  voor betalingsrechten. De andere natuurtypen niet. Zie hiervoor de Tabel Subsidiabele natuur- en landschapsbeheertypen (pdf). Aan de hand hiervan zijn vanaf 2015 bepaalde natuurgronden uitgesloten van toekenning en uitbetaling van betalingsrechten.

Vanwege de uitspraak van het College hanteert RVO vanaf nu een nieuwe werkwijze om te bepalen of percelen onder subsidiabele landbouw- of natuurgrond vallen. Om te bepalen of sprake is van landbouwgrond volgt RVO vanaf nu de Europese definitie van landbouwgrond. Dit betekent dat een perceel moet voldoen aan:

  • bouwland: grond die voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is;
  • (blijvend) grasland: grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen. Andere begraasbare soorten, zoals struiken en/of bomen kunnen er deel van uitmaken, mits de grassen en andere kruidachtige gewassen overheersen. Een perceel grasland is blijvend grasland als deze ten minste 5 jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf is opgenomen;
  • blijvende teelten: teelten die niet in de vruchtwisseling zijn opgenomen van gewassen, anders dan blijvend grasland.

Op basis van deze definitie zijn heide, schorren en kwelders, slikken en platen, duinen, ruigte (onder andere  struiken, bosschages, riet), moeras, riet, percelen met veel pitrus en bos geen landbouwgrond.

Als de vegetatie overwegend bestaat uit ruigte en/of pitrus vallen percelen met ruigte en pitrus niet onder landbouwgrond. Gaat het om bos en is de ondergrond geen gras? Dan is het altijd bos. Grasland met meer dan 50 bomen per hectare is ook bos. Er is dan namelijk sprake van te veel hinder voor landbouwactiviteiten. Boomgaarden, boom- en fruitkwekerijen vallen onder ‘blijvende teelten’.

Wilt u weten welke oppervlakten en gronden voor de GLB-regeling niet onder landbouwgrond vallen? Of wilt u weten waar u rekening mee moet houden bij het intekenen van percelen klik dan hier voor de Handleiding Percelen: Landbouwgrond of niet?

LET OP: Dat grond wordt aangemerkt als landbouwgrond in het kader van het GLB wil niet automatisch zeggen dat sprake is van landbouwgrond in het kader van de Meststoffenwet. Het is dus niet zo dat aan landbouwgrond in het kader van het GLB automatisch gebruiksnormen worden toegekend.

RVO heeft aangegeven alle percelen die voor 11 juli 2017 op grond van natuurbeheerkaarten van de provincies zijn uitgesloten als subsidiabele landbouwgrond opnieuw te zullen beoordelen. Dit doet men aan de hand van lucht- en satellietfoto’s. Blijkt een perceel toch subsidiabele landbouwgrond en geen natuurgrond te zijn, dan stelt RVO dit in het perceelsregister aan te zullen passen.

 

Lees hier de volledige uitspraak van het College