Twee ruilen, één huilen, zo luidt een oud Nederlands gezegde. De betekenis ervan is dat bij ruilen één van de betrokken partijen uiteindelijk aan het kortste eind trekt. Zo zou het ook wel eens kunnen gaan met het zogenaamde ‘uitruilen van mest’ in het kader van de mestverwerkingsplicht. Ik zal kort proberen uit te leggen wat ik hier mee bedoel.

In 2014 werd het voor ieder veehouderijbedrijf met een fosfaatoverschot (een hogere hoeveelheid fosfaat in de geproduceerde mest dan kan worden geplaatst op de eigen grond) verplicht een deel van dit overschot te verwerken. Doel van de wetgever was om een deel van deze overschotmest uit de markt te nemen en daarmee de druk op de mestmarkt te verlagen. Hierdoor zou mest weer de waarde kunnen krijgen van hetgeen het eigenlijk is: een waardevolle organische meststof.

Onlangs verscheen onderstaand artikel in het vakblad ‘Boerderij’. Kort samengevat stelt het artikel dat de verwerkingsdoelstelling aanzienlijk zal worden verhoogd: van 28 miljoen kg fosfaat zoals oorspronkelijk was begroot naar 47 miljoen kg op basis van de meest recente inzichten. Hoe is dit nu mogelijk ? Waren de eerdere berekeningen dan zo ver bezijden de waarheid ? Neen, dat niet….het is het gevolg van (uit)ruilen.

artikel boerderij

Zoals gezegd geldt sinds 2014 een verplichting tot verwerking (volledige verwerking of export) van een deel van de fosfaat in de overschotmest op bedrijfsniveau. Voor bedrijven in het concentratiegebied zuid geldt een verplichting van 30% van de overschotmest, voor bedrijven in het overschotgebied oost: 15% en voor bedrijven in de rest van Nederland 5%. Voorzien was dat in 2015 deze percentages zouden stijgen naar respectievelijk: 50%, 30% en 10%. De totale verwerkte hoeveelheid fosfaat zou dan 28 miljoen kg fosfaat bedragen. Bedrijven moeten of hun verplichting zelf verwerken, of een overeenkomst aangaan met een ander bedrijf dat de verplichting van het bedrijf overneemt. Zo’n overeenkomst wordt een Vervangende Verwerkings Overeenkomst genoemd (VVO). In onderstaande Tabel die afkomstig is uit de in 2012 opgestelde ex-ante analyse van het mestbeleid is weergegeven hoeveel fosfaat in mest werd verwerkt in 2011 en zou moeten worden verwerkt volgens de eerder genoemde percentage in 2015. Wat blijkt ? De hoeveelheid fosfaat die in 2011 werd verwerkt (of geëxporteerd) is groter dan de doelstelling voor 2015. De oorzaak ligt in het feit dat er in 2011 al zoveel pluimveemest werd verwerkt (of geëxporteerd) dat daarmee bijna volledig in de verwerkingsplicht zou kunnen worden voorzien. Dus als andere bedrijven via een VVO overeenkomst hun verwerkingsplicht over zouden dragen aan de pluimveebedrijven zou er geen additionele mestverwerkingscapaciteit nodig zijn. Terwijl dit juist wel de bedoeling was: een deel van de overschotmest uit de markt nemen en daarmee de druk op de mestmarkt verminderen.

 

Overzicht van de hoeveelheid verwerkte en geëxporteerde fosfaat in 2011 en de hoeveelheid te verwerken mest op basis van de prognose van de voorlopige verwerkingspercentages voor 2015 per diertak en als totaal voor Nederland (Groenendijk et al. 2012, Luessink et al (2012)). Alle cijfers in miljoen kg fosfaat.

diertak verwerkt in 2011 2015 volgens voorlopige %
TOTAAL 28 27
pluimvee 27 8,7
varkens 7 14,6
rundvee 3,0 3,7
overigen 0,0 1,7

 

Logisch dan ook dat dit in het beleid werd opgelost door een zogenaamd ‘schot’ te introduceren voor VVO’s tussen pluimveebedrijven en niet-pluimveebedrijven. Dus niet-pluimveebedrijven mochten hun verwerkingsplicht niet overdragen aan pluimveebedrijven. Hierop is één uitzondering: via intermediairs of verwerkers die zowel niet-pluimveemest als pluimveemest op hun naam hebben en verwerken (of exporteren) kan dit wel. Dit wordt uitruilen genoemd. Vervolgens werden het afgelopen jaar de grenzen van dit uitruilen opgezocht. Met als uiteindelijk resultaat dat het schot dat de overheid zo bewust had aangebracht, feitelijk werd teniet werd gedaan door de route via intermediairs. Het mag, het kan, maar het gaat wel ten koste van het uiteindelijke doel: fosfaat uit de Nederlands mestmarkt halen. Niet verwonderlijk dan ook dat de overheid nu reageert door de verwerkingsdoelstelling aanzienlijk te verhogen en eigenlijk aan te passen op een situatie zonder schot tussen pluimveemest en niet-pluimveemest.

Wie het artikel uit ‘Boerderij’ combineert met de cijfers in de Tabel hierboven combineert kan het ook zien: In het artikel wordt gesproken over een nieuw niveau van mestverwerking van 47 miljoen kg fosfaat. Met een beetje fantasie kun je de opbouw van dat cijfer uit de tabel halen: de verwerking (plus export) die in 2011 al plaatsvond bedroeg 37 miljoen kg fosfaat. Daarbij moet worden opgeteld de extra benodigde verwerking voor de niet-pluimvee sectoren bij een volledig ‘schot’: voor varkens (14,6 – 7 =) 7,6 miljoen kg fosfaat, voor rundvee (3,7 – 3,0 =) 0,7 miljoen kg fosfaat en 1,7 miljoen kg fosfaat voor de overige sectoren: samen 47 miljoen kg fosfaat.

De vraag is nog hoe dit zal worden ingevuld. De regelgeving telt hiertoe twee mogelijkheden: het generiek verhogen van de verwerkingspercentages voor alle bedrijven of het specifiek verhogen van de verwerkingspercentages voor pluimveebedrijven, waardoor de mogelijkheid tot uitruilen wordt beperkt of tot nul wordt gereduceerd. Volgende week vind nader overleg plaats tussen overheid en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en kort daarna zal een en ander waarschijnlijk duidelijker worden. Dan zal ook duidelijk worden of het gezegde omtrent ruilen ook dit keer opgaat en zo ja, voor wie.