De termijnen voor het instellen van bezwaar of beroep zijn ‘hard’. Wanneer een bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend na de gestelde termijn, zonder nadere onderbouwing of verantwoording, zal het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. De bewijslast voor de tijdige verzending, berust bij de inzender zoals blijkt uit deze zaak waarin het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het College) onlangs uitspraak deed.
Het procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het fosfaatrecht van appellant vastgesteld. Appellant was het niet met de vaststelling eens en heeft hiertegen bezwaar ingesteld. Bij besluit van 14 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat zou zijn ingediend. Appellant heeft hierop beroep ingesteld.
De regelgeving
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
Uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb volgt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn per post is bezorgd en niet later dan een week na afloop is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Het geschil
Bij besluit van 29 augustus 2018 heeft verweerder het fosfaatrecht van appellant vastgesteld op 217 kg. Omdat appellant de dieraantallen waar verweerder zich bij de vaststelling van het fosfaatrecht op heeft gebaseerd onjuist acht, heeft hij hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van appellant bij het bestreden besluit van 14 december 2018 niet-ontvankelijk verklaard omdat verweerder dit pas op 31 oktober 2018, en daarmee na verstrijken van de bezwaartermijn, heeft ontvangen. Verweerder stelt niet eerder een bezwaarschrift van appellant te hebben ontvangen.
Appellant voert aan dat verweerder zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij stelt zich, onder verwijzing naar artikel 6:11 van de Awb, op het standpunt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest, nu hij tijdig – namelijk al op 15 september 2018 – een bezwaarschrift heeft ingediend. Verweerder gaat volgens appellant bij de beoordeling van de tijdigheid van zijn bezwaarschrift ten onrechte uit van zijn brief van 30 oktober 2018, welke verweerder op 31 oktober 2018 heeft ontvangen. Hij wijst erop dat hij deze brief op verzoek van verweerder heeft opgestuurd, toen hij telefonisch bij verweerder informeerde naar de stand van zaken van zijn bezwaarschrift en bleek dat zijn brief van 15 september 2018 niet bekend was bij verweerder. Dat verweerder zijn brief van 15 september 2018 niet kan vinden of is kwijt geraakt, kan appellant niet worden verweten. Appellant benadrukt dat hij hierdoor nodeloos wordt belast, te meer nu de reden voor het indienen van het bezwaarschrift een rekenfout van verweerder is bij het vaststellen van het aan hem toekomende fosfaatrecht. Er spelen volgens appellant grote belangen voor zijn bedrijf.
De overwegingen van het College
Het College constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder het primaire besluit op 29 augustus 2018 op voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift op 30 augustus 2018 aanving en 11 oktober 2018 de laatste dag was waarop nog tijdig bezwaar gemaakt kon worden. Het op 30 oktober 2018 gedateerde, aangetekend verzonden bezwaarschrift is derhalve buiten deze termijn en daarmee te laat ingediend.
Voor zover appellant stelt dat hij reeds op 15 september 2018 een bezwaarschrift heeft ingediend, ligt het op zijn weg deze stelling aannemelijk te maken, aangezien hij zich beroept op het rechtsgevolg dat daaraan verbonden zou moeten worden, namelijk dat hij tijdig bezwaar heeft ingesteld. Daarin is hij niet geslaagd.
Hij heeft geen begin van bewijs aangeboden of geleverd dat hij eerder dan 30 oktober 2018 een bezwaarschrift naar verweerder heeft verzonden. Voor zover appellant heeft aangevoerd dat uit informatie op de website van verweerder niet blijkt dat een bezwaar per aangetekende post moet worden verstuurd overweegt het College dat daartoe inderdaad geen verplichting bestaat. Dat neemt niet weg dat volgens vaste jurisprudentie het risico dat een per gewone post verzonden poststuk de ontvanger niet bereikt voor rekening komt van de verzender. Dat dit niet is genoemd op de website van verweerder is niet vereist en doet aan het voorgaande niet af. Appellant had ook op eigen initiatief voor aangetekende verzending kunnen kiezen. In wat appellant heeft aangevoerd ziet het College ook overigens geen grond om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
De moraal van het verhaal
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift is een harde termijn. Wanneer die termijn wordt overschreden wordt het bezwaar of beroep niet ontvankelijk verklaard. Daarbij is het aan degene die het bezwaar of beroep instelt om aannemelijk te maken dat het op tijd is ingediend. Van belang is daarmee dat altijd kan worden aangetoond dat het geschrift tijdig ter post is bezorgd en tijdig is ontvangen. Dit kan bijvoorbeeld door een digitale inzending (bijvoorbeeld bij RVO) met ontvangstbevestiging, via aangetekende verzending (ook controleren op ontvangst) of verzending via de fax (jazeker, ze bestaan nog).
Lees hier de volledige uitspraak.