Het blijft een probleem en een terugkerend onderwerp in onze adviespraktijk: hoe hoog kunnen of mogen gehalten in de afvoer van koek na mestscheiding zijn om te kunnen veronderstellen dat ze reëel zijn? En als het bevoegde gezag tot de conclusie komt dat de gehalten die volgen uit een analyse van een monster dat niet zijn….wat dan? Onlangs deed de Rechtbank West Brabant/Zeeland een tussenuitspraak in een zaak die handelde over hoge gehalten in de afvoer van koek na mestscheiding.
Eiseres exploiteert een veehouderij met melkvee en landbouwgrond. Bij besluit van 19 november 2019 heeft de minister aan eiseres bestuurlijke boetes opgelegd van in het totaal € 43.948,90. De opgelegde boetes volgen vooral uit de afvoer van één vracht koek na mestscheiding. De minister betwist niet zozeer de afvoer van die vracht, maar heeft de afvoer wel buiten beschouwing gelaten omdat sprake zou zijn van onaannemelijk hoge stikstof- en fosfaatgehaltes en een onaannemelijk hoog percentage droge stof. De minister stelt dat de gehalten enkel door manipulatie tot stand kunnen zijn gekomen.
Eiseres acht de hoge gehalten wel mogelijk en bestrijdt de door de minister veronderstelde manipulatie van monsters.
Niet in geschil tussen partijen is dat op het bedrijf van eiseres, 250 ton rundveemest is gescheiden met een vijzelpersscheider van het merk Sepcom. Ook niet in geschil is dat 36 ton koek na mestscheiding is afgevoerd die, volgens de analyse van het monster dat zou zijn genomen in totaal 558 kg fosfaat en 1.210 kg stikstof bevatte. Dit betekent gehalten van 15,5 kg fosfaat per ton en 33,61 kg stikstof per ton. De minister acht dergelijke gehalten niet mogelijk. Het ligt dan op de weg van de minister, indien die ter zake een bestuurlijke boete wil opleggen, om op basis van concrete feiten en omstandigheden aan te tonen dat een overtreding is begaan.
Ter zitting bestreed de minister in de eerste plaats de mestscheidingsadministratie van eiseres. Daarin staat dat 250 ton rundveedrijfmest de mestscheider is ingegaan met gehaltes van 7,8 kg stikstof per ton en 3,4 kg fosfaat per ton. De minister stelt dat dergelijke gehalten nergens uit bleken, de gemiddelde samenstelling van de afgevoerde mest slechts 1,7 kg fosfaat en 4,8 kg stikstof per ton bedroeg en voegde daar aan toe dat nergens wordt onderbouwd dat de samenstelling van de ingaande mest de een factor 2 hoger zou zijn geweest.
Daarnaast bestreed de minister ook de door eiseres gehanteerde scheidingsrendementen. Eiseres gaat uit van scheidingsrendementen van 14% voor het volume 62% voor stikstof en 65% voor fosfaat. De minister verwees naar WUR rapport 287 en stelde dat uit diende te worden gegaan van scheidingsrendementen van 14% voor het volume, 26% voor stikstof en 34% voor fosfaat. Ondanks dat het hier gaat om oud onderzoek, gedaan op één bedrijf en één mestsamenstelling beschouwt de minister deze cijfers als de referentie.
De minister heeft berekend dat de drijfmest die de mestscheider is ingegaan dan de onmogelijke gehalten van 6,62 kg fosfaat per ton en 18,73 kg stikstof per ton heeft moeten bevatten.
De minister heeft ter verdere onderbouwing van zijn standpunt gewezen op het monster van de dikke fractie dat in een later jaar is genomen bij de Sepcom mestscheider. De analyse- uitslagen van de dikke fractie bedragen 2,69 kg fosfaat per ton en 5,82 kg stikstof per ton. Gehalten die eerder passen bij de scheidingsrendementen die de minister hanteert dan bij de rendementen waarvan eiseres uit gaat.
Vervolgens heeft de minister gewezen op onderzoek van Wageningen University and Research (WUR rapport 1100) waaruit blijkt dat de absolute (theoretische) bovengrens van het fosfaatgehalte in de dikke fractie van rundveemest na mestscheiding 15 gram fosfaat per kg vaste mest zou bedragen. Het door eiseres opgegeven fosfaatgehalte ligt boven deze absolute technische bovengrens.
Tot slot heeft de minister vastgesteld dat eiseres niet over een (sluitende) administratie beschikt van de hoeveelheid ingaande en uitgaande dierlijke meststoffen bij de mestscheiding en de hoeveelheid en samenstelling van het eindproduct na mestscheiding, zodat de (on)juistheid van de fosfaat- en stikstofgehaltes van de afgevoerde mest niet aan de hand van deze gegevens kunnen worden geverifieerd.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat de fosfaat- en stikstofgehaltes die de afgevoerde dikke fractie volgens de genomen monsters zou bevatten niet kunnen passen bij de gehaltes van de rundveedrijfmest die de mestscheider is ingegaan.
Welke gehalten dan wel representatief zouden zijn geweest laat de rechtbank nog even in het midden. De rechtbank geeft de minister de opdracht om hierover met een standpunt te komen en eiseres de mogelijkheid om daar op te reageren. Wordt vervolgd dus.
Wat betekent dit voor de praktijk:
- Zorg voor een degelijke en duidelijke mestscheidingsadministratie;
- Neem monsters van de ingaande mest en de mestscheidingsproducten. Kijk of daarmee een sluitende balans kan worden opgesteld
- Vallen de gehalten in de koek na mestscheiding hoog uit, vraag dan via de vervoerder, een her-analyse aan;
- Bevestigt de her-analyse de uitslag, zie de hoge gehalten dan niet direct als een ‘meevallertje’, maar beredeneer dan met welk gehalte in de koek na mestscheiding sprake zou zijn van logische scheidingsrendementen.
- Gebruik dan deze gehalten bij de verantwoordingsplicht of de berekening van de hoeveelheid mest die is afgevoerd en of is voldaan aan de gebruiksnormen.
Lees hier de volledige uitspraak