Onlangs deed de Rechtbank Noord Nederland uitspraak in een zaak waarin eiser, verweerder had verzocht terug te komen op een eerder uitspraak.

Achtergrond

In 2010 heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: de NVWA) een onderzoek gedaan op het bedrijf van eiser. Uit dit onderzoek zou blijken dat eiser in 2010 en 2011 de gebruiksnorm dierlijke meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm heeft overschreden.

Bij besluit van 24 januari 2014 heeft verweerder hiervoor bestuurlijke boetes opgelegd van € 102.600,50 voor het jaar 2010 en van € 67.526,- voor het jaar 2011.  In de beslissing op bezwaarschrift heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.  Bij het daartegen ingestelde beroep zijn de boetebedragen verlaagd naar respectievelijk € 92.340,45 en € 60.773,40. Het daartegen ingestelde hoger beroep van eisers is vervolgens ongegrond verklaard door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het College).

Verzoek tot herziening

In haar uitspraken van 18 december 2018  (ECLI:NL:CBB:2018:652-654) heeft het College geoordeeld dat de destijds door verweerder gehanteerde werkwijze omtrent het opleggen van bestuurlijke boetes onrechtmatig was vanwege het hanteren van ‘geheime’ marges bij de correctie van bepaalde posten.

In genoemde uitspraken heeft het College geoordeeld dat dit gebrek dermate ernstig was dat dit niet kon worden hersteld  en de boetebesluiten in die procedure vernietigd. Dit gold ook voor op dat moment nog lopende procedures die werden geraakt door deze marges.

Diezelfde ‘geheime’ marges werden echter ook gebruikt in de aan eiser opgelegde boete. Eiser heeft daarop verzocht om een herziening van de besluiten van 24 januari 2014. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen en ook het bezwaar daartegen ongegrond verklaard.

De rechtbank

De rechtbank stelt allereerst dat een bestuursorgaan bevoegd is een aanvraag tot herziening inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Een bestuursorgaan heeft deze bevoegdheid ook als daaraan geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag worden gelegd.

Het bestuursorgaan kan er echter,  met verwijzing naar artikel 4:6, tweede lid, van de Awb,  ook voor kiezen om – als er volgens haar geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn – de aanvraag af te wijzen. Als het bestuursorgaan dit doet en daarmee toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dan toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.

Verweerder stelt dat dit laatste het geval is en de door eiser aangevoerde verwijzing geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden betreft.

De uitspraak

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de uitspraken van het College, waarnaar eisers verwijzen, niet zijn aan te merken als nieuwe feiten en omstandigheden. In dit verband is de rechtbank het met verweerder eens dat eiser zijn grieven eerder naar voren had kunnen brengen. Oftewel de omstandigheden waarop eiser in deze procedure doelen, waren hem bekend of hadden reeds eerder bij hem bekend kunnen of moeten zijn

Eiser had in bezwaar, beroep en hoger beroep onduidelijkheden in (het hanteren van) die marges kunnen aanvoeren. Dit kan de afwijzing van het verzoek om terug te komen van de opgelegde boetebesluiten in beginsel dragen (ECLI:NL:CBB:2021:1050).

Daarbij overweegt de rechtbank verder dat verweerder – in het belang van de efficiënte uitvoering en de wens om dossiers te kunnen sluiten – een zeer terughoudend beleid voert ten aanzien van het herzien van besluiten met formele rechtskracht in het kader van de Msw. Dit beleid van verweerder acht de rechtbank niet kennelijk onredelijk. Verweerder heeft overeenkomstig dit beleid de verzoeken van eisers mogen afwijzen.

Conclusie

Een uitspraak is van belang voor alle op dat moment lopende procedures, maar daarmee nog niet direct voor al afgeronde gerechtelijke procedures. Wil dat het geval zijn, dan moet sprake zijn van een zogeheten novum, oftewel nieuwe feiten en/of omstandigheden,  op grond waarvan dient te worden teruggekomen op een zaak (artikel 4:6 Awb eerste lid).

Onder dergelijke feiten of omstandigheden dienen te worden begrepen omstandigheden die na de datum van het oorspronkelijke besluit zijn voorgevallen of die vóór die datum niet konden worden aangevoerd en omstandigheden die niet vóór het nemen van de eerdere beslissing konden worden overgelegd.

In dit geval was daarvan geen sprake. De gegevens en de feiten waren ook beschikbaar op het moment van het bezwaar en beroep, maar zijn toen niet aangevoerd. Wellicht zuur en onredelijk, maar wel zoals de Awb het voorschrijft.

Lees hier de volledige uitspraak