De normen en verplichtingen van de Meststoffenwet gelden alleen voor bedrijfsmatig gehouden dieren. Bedrijfsmatig wil in dit kader zeggen: dieren gehouden voor ‘gebruiks- of winstdoeleinden’. Dieren die louter om hobbymatige redenen of als gezelschapsdier of voor educatieve doeleinden (zoals dierentuinen en kinderboerderijen) worden gehouden vallen niet onder bedrijfsmatig gehouden dieren. Voor de houders van deze dieren gelden dan ook niet de administratieve verplichtingen van de Meststoffenwet. Zo hoeft bijvoorbeeld een hobbydierhouder bij de afvoer van mest bijvoorbeeld geen Vervoersdocument Dierlijke Mest (VDM) in te vullen.

Al eerder hebben we op deze site aandacht besteed aan hobbydieren op het agrarische bedrijf. Maar hoe zit het met de verplichtingen van hobbydierhouders? En, waar ligt het onderscheid tussen hobbymatig en bedrijfsmatig?

In de Meststoffenwet is niet in cijfers vastgelegd wat het onderscheid is tussen hobbymatig en bedrijfsmatig. De Wet stelt dat het onderscheid uit de feitelijke omstandigheden moet blijken. Om iets meer houvast te hebben mag een houder ervan uitgaan dat hij als hobbymatig wordt aangemerkt indien de door hem of haar gehouden dieren per jaar niet meer stikstof produceren dan 350 kg. Dit is tevens de grens voor bedrijven die in de Meststoffenwet vallen onder de vrijstellingregeling voor kleine bedrijven. Voor het idee, dit betekent zo’n 5-6 paarden (afhankelijk van het gewicht) of 4 zoogkoeien of 30 schapen of een paar honderd kippen. Maar zoals gezegd deze grens is geen vast gegeven: de feitelijke omstandigheden blijven leidend.

Hobbydierhouders hoeven zoals gezegd geen administratie bij te houden. Voor hen gelden wel regels voor de hoeveelheid dierlijke mest die ze op hun grond mogen brengen. Als dat grond is die gebruikt wordt als grasland of bouwland,  dus voor de teelt van gewassen, dan mag maximaal 170 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare worden aangewend. Dat is overeenkomstig de Europese Nitraatrichtlijn. Als de grond een andere bestemming heeft (tuin, recreatie, etc), dan mag er niet meer dan 20 kg fosfaat in de vorm van dierlijke mest worden opgebracht. Voor kunstmest gelden geen directe beperkingen. Daarnaast moeten ook hobbydierhouders zich houden aan de uitrijperiodes van meststoffen en aan de bepalingen die gelden voor het scheuren van grasland.

In principe hoeft een hobbydierhouder de mest die hij afvoert niet te (laten) bemonsteren en te analyseren en hoeft er geen VDM te worden ingevuld. Wel moet uit de administratie blijken waar de mest naar toe is gegaan. Wanneer de door hobbydieren geproduceerde mest wordt afgevoerd naar een bedrijf dat de mest gebruikt voor bedrijfsmatige landbouwdoeleinden, moet de mest vervoerd worden via een geregistreerde vervoerder. Die zal ook voor een VDM zorgen. Wanneer een hobbydierhouder mest aanvoert van een landbouwbedrijf moet ook een VDM worden opgemaakt. Daarbij moet uiteraard rekening worden gehouden met de maximale toediening op de eigen grond en de mestproductie van de eigen hobbydieren.