Wanneer mest wordt van een bedrijf wordt aan- of afgevoerd moet het gehalte aan stikstof en fosfaat worden bepaald door middel van de daarvoor voorgeschreven methode. Deze methode houdt in dat van elke vracht een monster moet worden genomen, dat ter analyse wordt aangeboden aan een geaccrediteerd laboratorium wat het monster analyseert op stikstof en fosfaat en deze gegevens rapporteert aan de betrokken partijen.
Het monster dat naar het laboratorium gaat moet tenminste 650 gram zijn en bestaat uit zo’n 5 a 6 monsters die tijdens het laadproces worden genomen. Deze 650 gram monster wordt daarmee geacht representatief te zijn voor de 35.000 kg van de tankinhoud (dit is 0,002%). Daarna wordt er in het laboratorium nog een sub-monster uit dit monster genomen. Niet alleen ontstaat hierdoor een cumulatie van (mogelijke) variatie. Dit betekent dat het soms volledig ontbreekt aan gevoel tussen wat een veehouder denkt dat hij aan mestgehalten heeft afgevoerd en wat de monsteruitslagen zeggen. Niet alleen de monsterwaarden zijn een nadeel, maar ook het feit dat er enige periode overheen gaat voordat de uitkomst bekend zijn vormt een belangrijk nadeel. Het betekent immers dat er bij de afvoer of de aanvoer van mest niet direct duidelijkheid is over hoeveel er nu is afgevoerd of juist aangevoerd. Vervelend voor de afvoerende partij, maar zeker voor de aanvoerende partij die hierdoor een zekere marge aan moet houden om er maar zeker van te zijn dat er niet teveel fosfaat of stikstof wordt aangevoerd.
Onlangs presenteerde D-tec een pilot installatie op een tankwagen waarin door middel van NIRS (Nabij Infrarood Spectografie sensor) de stikstof- en fosfaatgehalten in de mest direct op het transportvoertuig worden gemeten. In de monsterbuis van de tanktrailer wordt de mest door een sensor gemeten, waarbij real time de stofgehaltes in de mest vastgesteld kunnen worden. Hierdoor is het niet nodig om mestmonsters op te sturen naar het laboratorium. Maar vooral kan door deze techniek direct inzichtelijk worden gemaakt hoeveel stikstof en fosfaat wordt aan- of afgevoerd. Een derde voordeel is dat er elke seconde een meting (sub-bemonstering) wordt uitgevoerd, waardoor wordt veel beter rekening gehouden met variatie in de mest en zou het eindresultaat betrouwbaarder moeten zijn.
Toch is de techniek nog niet praktijkrijp. Om voldoende nauwkeurige meetresultaten te krijgen, is het noodzakelijk om de NIR-sensor te voorzien van een goed kalibratiemodel. Om dit model op te bouwen zijn data nodig: veel data. Heel veel data. Deze dataset wordt momenteel opgebouwd. Dit gebeurt door tankwagens met een NIR-testopstelling en een conventionele monstername installatie er op. De conventionele monstername unit vormt de basis en de NIR opstelling wordt gebruikt om data te verzamelen en het kalibratiemodel te kunnen verbeteren. D-tec hoopt volgend jaar 20 – 25 tankwagens uit te kunnen rusten met een NIR-opstelling in een soort van pilot project om op die manier aan te kunnen tonen dat deze meetsystematiek de voordelen heeft, die men aan de methode toedicht. Vervolgens moet nog worden gekeken naar de fraudegevoeligheid van de systematiek en hoe die kan worden ondervangen.
Ondanks het feit dat het nog een lange weg is, zou het goed zijn wanneer er een geaccepteerd en betrouwbaarder, alternatief beschikbaar komt voor de huidige monstername en analyse-systematiek voor mest. Een methode die tegemoet komt aan het grote belang hiervan voor veehouder, intermediair en akkerbouwer en minder vaak leidt tot verassingen achteraf.