In bovenstaand overzicht is – schetsmatig – de situatie weergegeven zoals we die regelmatig op melkveebedrijven tegen komen. In het schema is in het bovenste blok de mestproductie, in kg stikstof en fosfaat, gegeven. In de onderste rij blokken is de verantwoording van de geproduceerde stikstof en fosfaat gegeven via respectievelijk de gebruiksnormen van de grond die in gebruik is bij het bedrijf en de mest die wordt afgevoerd naar derden. Het derde blok, de mutatie van de voorraad dierlijke mest, is in dit voorbeeld beschouwd als sluitpost.
De cijfers in dit voorbeeld zijn afgerond en hebben geen betrekking op een specifiek bedrijf, maar staan model voor een groep bedrijven. Het zijn bedrijven die een aanzienlijk voordeel met BEX realiseren, maar de stikstof:fosfaat verhouding in de productie van de mest (3,0), niet terugvinden in de stikstof:fosfaat verhouding van de afgevoerde mest (2,66) en de gebruiksnormen (2,77).
Vaak doet zich dan, omdat mest wordt afgevoerd om de stikstofverantwoording te kunnen realiseren, de situatie voor dat er meer fosfaat wordt afgevoerd dan nodig is om aan de gebruiksnorm voor fosfaat te voldoen. In het voorbeeld hierboven betreft het 550 kg fosfaat oftewel bijna 20 kg fosfaat per ha (per jaar!), bij de toch al krappe gebruiksnormen. Fosfaatkunstmest aankopen is wellicht de gemakkelijkste oplossing, maar dit is niet op alle bedrijven (derogatie!) toegestaan.
Wanneer dit fenomeen zich een aantal jaren voordoet kan een situatie ontstaan waarin de fosfaatvoorziening van de gewassen in gevaar komt. Hetzelfde geldt in principe voor de organische stof .
Een aantal van de opties die we in de praktijk zien bij bedrijven die hierop anticiperen zijn wellicht wat verassend. In de eerste plaats noemen we het scheiden van mest en het afvoeren van de dunne (!) fractie. Deze fractie bevat een relatief hoge verhouding tussen stikstof en fosfaat, waardoor deze afvoer beter aansluit bij de verhouding die nodig is met betrekking tot de mutatie van de voorraad. Plus de dikke fractie (met fosfaat en organische stof) kan voor het eigen bedrijf behouden blijven. Het nadeel is duidelijk: extra kosten in verband met het scheiden van de mest om vervolgens de meest waterige fractie af te zetten. Daarnaast moet in het achterhoofd worden gehouden dat dunne fractie als product maar een beperkte periode in het jaar kan worden afgezet en niet bij iedereen. Tenslotte moet wel voldoende fosfaat worden afgezet om te kunnen voldoen aan de verwerkingsplicht.
Andere bedrijven vullen de onbenutte ruimte voor fosfaat in door bijvoorbeeld een product als compost aan te voeren. Hiermee kan de overgebleven fosfaatruimte alsnog worden benut. Compost is vooral een product om effectieve organische stof aan te voeren. Voor de mestwetgeving telt fosfaat in compost voor 50% mee mits deze 50% niet boven een fosfaatgehalte van 3,5 kg per ton drogestof uitkomt. Het deel boven de 3,5 kg per ton drogestof telt voor 100% mee. De stikstof in compost telt voor 10% mee en telt mee onder de gebruiksnorm werkzame stikstof dus niet voor de gebruiksnorm dierlijke mest.
Een alternatief voor compost kan het aanvoeren schuimaarde zijn. Schuimaarde is een hoogwaardige snelwerkende kalkmeststof die ook extra beschikbaar calcium levert. Dit is met name van belang op percelen waar de calciumbezetting in de bodem laag is en waar verhoging van de pH gewenst is. Daarnaast brengt schuimaarde ook enige organische stof mee. Ook de stikstof in schuimaarde telt mee onder de gebruiksnorm werkzame stikstof.
Vanuit de kringloopgedachte is het natuurlijk merkwaardig: organische stof en fosfaat worden afgevoerd via dierlijke mest en vervolgens weer aangevoerd via een product als compost of schuimaarde dat onder een andere categorie meststoffen valt: het is maar welk labeltje je er op plakt.